De eeuwige draaimolen
Plots tolt het in mijn hoofd. Bij de draaimolen verkoopt een jonge vrouw kaartjes aan mijn kleinkinderen. Ze glimlacht naar onbekenden en laat de kwast zwieren alsof ze daarmee de wereld in beweging houdt. Langs haar loket glijdt, tussen paarden en brandweerwagens, een witte zwanenboot. Daarin zit een meisje van nog geen twee. Ik merk pas na twee rondjes toekijken dat het haar dochter is. Bij elke stop strekt ze haar armen uit. Maar de armen raken lucht. De bel rinkelt, de muziek zwelt aan en de zwaan neemt haar opnieuw mee. Naar de kwast grijpt het kind al lang niet meer.
Waar andere kinderen voor smeken, wordt voor dit meisje een cirkel zonder einde. Ik word overweldigd door weemoed. Hoe moet zij zich voelen? Dat pijnlijk herkenbaar gevoel van verwondering naar gewenning en sleur? Draaiziek met het aanzwellend, onvervulbaar verlangen om gewoon af te stappen.
Misschien is er geen andere keuze. Misschien is dit de veiligste plek terwijl mama werkt. Toch blijft het beeld hangen: hoe vreugde voor de één een kleine hel voor de ander kan zijn. We kunnen niet eeuwig in de draaimolen blijven zitten.
Plots tolt het in mijn hoofd. Ik zie alle mensen op de kermis van ons leven alleen maar rondjes draaien tot ze alleen nog draaien om het draaien. En dan wachten we op dat ene moment: een blik, een aanraking, een teken dat we gezien worden.
Weer komt de zwaan voorbij. Telkens opnieuw kruisen hun ogen. Even, heel even. En dat is alles. Wij, ik en zij.
