Zwerfkapjes voor de kabouters
We zijn met z’n allen weer het bos in getrokken. En daar liggen ze op de paadjes: de mondkapjes. Er is zelfs al een woord voor. Zwerfkapjes zijn het nieuwe zwerfvuil. ‘Toevallig laten vallen. Niet gezien. Iemand zal ze wel oprapen. Ik moet dringend ergens zijn.’ En ja hoor, vandaag heb ik ze tussen de herfstbladeren gezien: de kabouters zijn met hark en schop in actie geschoten. Iemand moet het toch doen. Ze zijn met velen. Je ziet ze niet maar ze zijn er wel: de vele kabouters die onze samenleving drijvend houden in het moeras van rampspoed dat ons omringt.
Je ziet ze ’s morgens vroeg vermomd als het bakkershulpje dat er zijn nachtdienst al heeft opzitten als je een broodje haalt. Het zijn de mannen met de grote handschoenen die achter de vuilniskar hangen. Je ziet ze ’s avonds laat aan het stuur van de laatste bus die een vermoeide verpleegster naar huis brengt en als je nog licht ziet branden in het huis van de leraar die met zijn computer worstelt om zijn afstandsles tijdig klaar te krijgen. Ze lopen mee met de groendienst, de nachtdienst, de jeugddienst en de pakjesdienst. Ze wonen in de zakken van het winkelmeisje dat beleefd vraagt om toch maar een mondmasker te dragen en in de fietstas van de vrijwilliger die naar de achterkant van het zorgcentrum rijdt. Ze sorteren de boeken samen met de werkloze technieker van het cultureel centrum die zich tijdelijk heeft omgeschoold tot bibliothecaris. Ze plaatsen plastic schermen in winkels en restaurants, plakken pijlen op de voetpaden en sleuren WC-papier aan in de magazijnen. Ze tellen de stemmen van kiezers die niet bang zijn voor kobolden. Er zijn er zelfs die zich niet groot maken als manager, schooldirecteur, dokter, laborant, beleidsmaker, burgemeester, agent of politicus maar zich klein en dienstbaar opstellen tot nut van ’t algemeen. Je herkent hun glimlach in de buurman die even belt om te vragen of hij iets kan meebrengen van de winkel, in de minzame begeleiders van mensen met een beperking, in de huiswerkbegeleiders in de kille ruimte van het vluchtelingenkamp en in de verkeersopa’s die onze kinderen helpen oversteken als ze naar school gaan.
Ik lees dat kabouters alleen bestaan voor wie erin gelooft. Vertel mij niet dat ze niet bestaan. Ik zie ze elke dag en overal. We hebben het even gehad met de reuzen van het eigen gelijk. Kabouters luisteren en fluisteren. Zij doen hun werk in stilte. Zij helpen mij geloven dat er een betere wereld mogelijk is omdat ze actie koppelen aan hun geloof. Misschien leid ik wel aan positieve paranoia, maar liever dat dan het verlammend cynisme dat door de kieren van onze huizen jaagt. Hoop is een combinatie van geloof en gedrag. Het is optimisme met opgestroopte mouwen. Dat heeft niets met naïviteit te maken. Integendeel. De mensen die van mondkapjes zwerfvuil maken zijn de naïevelingen. Zij denken echt dat iemand anders hun rommel komt opruimen en zullen de eersten zijn om te klagen als ze uitglijden over de berg die ze zelf hebben gebouwd. Bedankt kabouters. We hebben jullie gezien.
Leo Bormans is geluksonderzoeker en auteur van o.a. The World Book of Hope
Prachtig! Met dit artikel ga ik graag aan de slag in de klas! Dankjewel!
Beste Leo,
Vroeger geloofde ik dat engelen niet bestonden. En ik dacht dat het mannelijke wezens waren. Dat zal wel te wijten zijn aan de kerkelijke pap die we ingelepeld kregen. Ondertussen weet ik beter. De meeste engelen zijn vrouwtjes, en ze geven het beste van zichzelf in woonzorgcentra en uitvaartcentra. Engelen bestaan dus echt.
Maar enkel in de mist zijn vervuilers en klagers dezelfde mensen. Soms zal het pad naar de betere wereld iets zwaarder zijn dan anders. Als die kabouterkapjes niet besmettelijk zouden kunnen zijn, zou ik ze met plezier oprapen en in de kabouterketen laten verdwijnen. Want naïviteit is het sieraad van een mooie wereld, met plaats voor kabouters en engelen.
Met de vriendelijkste der groeten,
Andre